De lagere school werkt volgens leerplan van het steineronderwijs. Het bevat eigen eindtermen per vak. Eindtermen en leerplannen zijn goedgekeurd door de Vlaamse Overheid. Leerlingen die aan het einde van de 6de klas in voldoende mate aan deze eindtermen voldoen, ontvangen het getuigschrift basisschool.

Elke leerling krijgt aan het einde van alle andere leerjaren ook een getuigschrift. Het beschrijft de ontwikkeling die het kind dat jaar heeft doorgemaakt. Het kind zelf krijgt een spreuk of gedicht met daarin een streefbeeld voor het komende jaar.

Het vak cultuurbeschouwing wordt volgens het BS Leerplan cultuurbeschouwing opgenomen in het vakrooster van de Basisschool.

Ieder leerjaar zijn eigenheid

Als een rode draad door elke klas loopt de vertelstof over de mens in de verschillende beschavingsperiodes: sprookjes, fabels, sagen … Het zijn verhalen uit de geschiedenis van de mens en mensheid. Ze sluiten aan bij de ontwikkeling die de kinderen doormaken. In de meeste schooljaren voeren de leerlingen één van de verhalen als toneelstuk op voor de ouders.

Verweven met de verhalen leren de leerlingen gaandeweg alle basisvaardigheden: schrijven en lezen, rekenen, vormtekenen, kleurbelevingen, muziek, handwerken en vreemde talen.

  • 1ste klas : Sprookjes
  • 2de klas : Fabels, legenden en heiligenlevens
  • 3de klas : Oude Testament
  • 4de klas : de Noorse Edda, Germaanse mythologie
  • 5de klas : Griekse mythologie
  • 6de klas : Romeinen en Middeleeuwen

Het mooie van de wereld

Basisschoolkinderen leren vooral met beelden en door te doen. Vakken zoals taal en rekenen worden zo geoefend dat de beleving van het kind geactiveerd wordt. Deze benadering doet een beroep op de schoonheidservaring die bij kinderen van deze leeftijd sterk aanwezig is. Deze ervaring ‘hoe mooi, wat zit dat goed in elkaar’ gaat steeds via de inbreng en inzet van de leraar.

Leerlingvolgsysteem

In het leerlingvolgsysteem verzamelen de leerkrachten alle observaties over de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling. In overleg met de zorgcoördinator stemmen ze de leeromgeving zo goed mogelijk af op elk individueel kind.

Kinderen met speciale noden krijgen extra begeleiding. Ze komt tot stand in overleg met de leerkracht, de zorgcoördinator, de pedagogisch schoolleider en het CLB-anker. Zodoende weet de leraar in welke mate verhoogde zorg of uitbreiding van zorg nodig is.

Aan de hand van gestandaardiseerde toetsen meten de leerkrachten de vorderingen van de leerlingen op de verschillende leerdomeinen. Aan het einde van het schooljaar bespreekt het team de ontwikkeling van elk kind met de ouders. Daarbij gebruiken ze de observaties uit de klas, de bevindingen van de klassenraad en de resultaten van de toetsen.

Lessentabel

In de eerste klas leren de kinderen vooral vanuit verwondering. Nabootsing speelt een belangrijke rol en gewoontevorming staat centraal. In de loop van het jaar evolueren de leerlingen van kleuters tot echte schoolkinderen.

Sprookjes vormen in deze klas de vertel- en ontwikkelingsstof. Ze bieden levenswijsheden aan in een vorm die de ziel van de eersteklasser raakt.

Schrijven leren ze aan de hand van de verhalen. De getallen ontdekken ze aan de hand van concrete vragen: waarvan is er maar één, waarvan zijn er twee in de wereld, enzovoort. Bij het veroveren van de wereld der getallen is het hele lichaam betrokken. Nog in de eerste klas oefenen de kinderen de vier hoofdbewerkingen.

Naast taal en rekenen bestaat het schoolleerplan van de eerste klas uit heemkunde, muziek, schilderen, vormtekenen, handwerken, lichamelijk onderwijs, toneelspelen en vreemde talen.

In de tweede klas komen dierenfabels en heiligenlegenden aan bod. In de fabels drukken de dieren een menselijke eigenschap uit en steken ze elkaar de loef af. Ze schetsen de menselijke ziel als een schouwtoneel van dierlijke begeerten.

De heiligenlegendes staan voor al het edele en goede in de mens. Ze gaan steeds over mensen die na een innerlijke strijd grote liefde voor de natuur, mens en dier hebben getoond.

De kinderen leren nu het lopend schrift. De letters krijgen vorm en verbinding. Het lezen wordt geoefend, in groepjes, individueel of in het klasoverschrijdend lezen. De kinderen oefenen de tafels van vermenigvuldiging tot en met 12. Getallen tot 100 worden verdeeld.

De twee heemkundeperiodes stimuleren de leerlingen tot een bewustere en fantasievollere beleving van hun omgeving. Verder komen ook hier muziek, schilderen, vormtekenen, handwerken, lichamelijk onderwijs, toneelspelen en vreemde talen aan bod.

Het negenjarige kind wordt zich bewuster van zichzelf en zijn plaats in de wereld. De fantasierijke beleving en het nabootsen nemen zienderogen af. Ze maken plaats voor het kritische en abstracte denken.

Het kind komt tot de ontdekking dat volwassenen niet alles weten of kunnen. En dus stelt het een aantal zaken in vraag. Zo wil het weten hoe de wereld in elkaar zit. Soms voelt het zich erg alleen, waardoor angst en verwarring de bovenhand nemen.

Hoewel het kind zich al groot voelt en ook groot toont, heeft het veel nood aan de troost en de veiligheid van vertrouwenspersonen, zoals mama en papa, die hun kind onvoorwaardelijk graag zien.

De verhalen uit het Oude Testament dienen als rode draad doorheen de derde klas. Ze sluiten nauw aan bij wat een derdeklasser ervaart. Het taal- en rekenonderwijs wordt verder uitgebreid, met onder andere het eigen maken van spellingsregels, het onder de knie krijgen van het lopende schrift en het abstractere rekenwerk binnen het duizendveld.

In de derde klas verkent het kind de wereld aan de hand van ambachtelijk werk of werk op de boerderij. Daarmee leert het de werkelijkheid om zich heen beter begrijpen.

In de vierde klas zetten de kinderen een belangrijke stap. Zij sluiten de periode van het jonge kind af en zijn zich sterk bewust van zichzelf. Ze leren nu zelfstandiger werken. Het is een echt groeimoment, dat in de literatuur de “ik-inslag” genoemd wordt.

Het biedt veel kansen, maar kan ook angsten oproepen en confronterend zijn. Het leerplan speelt hier gericht op in. De vertelstof komt uit de Edda, de Noorse mythologie. De helden en goden uit deze verhalen beleven spannende en kleurrijke avonturen. Ze gaan moedig voorwaarts ook al staat er op het einde de “ragnarok”, de godenschemering te wachten.
De periodes aardrijkskunde en geschiedenis zorgen ervoor dat er een bewuste verbinding met ruimte en tijd ontstaat. Het kind brengt de directe omgeving in kaart, tekent plattegronden en leert over vroeger. Hoe zag de omgeving er vroeger uit? Hoe leefden de generaties voor ons? Dit tijdsaspect komt in de taallessen terug.

Ook in de wiskunde verschijnt een magisch nieuw onderwerp: de breuken. Het illustreert hoe het oude vertrouwde (de hele getallen) openbreekt en een nieuwe dimensie toegevoegd wordt.

In de vreemde talen komt nu naast het mondelinge ook de schriftelijke verwerking aan bod. De vierde klas is een boeiend jaar, waarin de kinderen met vallen en opstaan nieuwe ervaringen opdoen.

Na de turbulente vierde klas brengt de vijfde klas weer wat rust. De eigen persoonlijkheid van elk kind krijgt stilaan vorm. Vriendschappen worden steviger, interesses en hobby’s tekenen zich duidelijker af. De vertelstof van de antieke Griekse wereld sluit nauw aan bij het ontluikend individualisme. Ook wetenschap krijgt stilaan een plek in de belangstelling van de kinderen – naast kunst en verbeelding.

In het leren schakelen de leerlingen een versnelling hoger. Ze onderscheiden subjectief van objectief, actief van passief. Stilaan bekwamen ze zich in het adequaat verwoorden van gevoelens en meningen. Zelfstandig inoefenen krijgt bijzondere aandacht. Zowel op het vlak van de kennisvakken zoals taal en rekenen, maar ook in de tuin, tijdens handwerk en de andere handvaardigheidsvakken.

Alles gaat nu een beetje dieper. Zowel in de wetenschapsvakken zoals wiskunde als in de talen. In de geschiedenisperiodes overschouwen we de periode van de oudheid: Perzen, Egyptenaren, Grieken. In de lessen natuurkunde onderzoeken we de delicate evenwichten tussen planten en de kwetsbare samenhang van alle elementen in een ecosysteem. Het kind ontdekt hier zijn plaats in dat delicate geheel.

Hedendaagse onderwerpen zoals eerlijke handel, klimaatverandering en ecologische voetafdruk komen aan bod in de lessen cultuurbeschouwing. Ook de beginnende seksualiteit krijgt er aandacht. Met een metafoor kun je de vijfde klas beschrijven als een zonnige Griekse olijfgaard die het volgende jaar door de Romeinen wordt ommuurd en geordend om er een zo groot mogelijke leerwinst uit te halen in de latere klassen.

Het kind in de zesde klas (omstreeks het twaalfde levensjaar) komt in een belangrijke fase van zijn ontwikkeling. Het lichaam begint fysiologisch sterk te groeien. De natuurlijke sierlijkheid van de beweging gaat verloren.

De kinderwereld wordt verlaten, het vermogen om te denken in beelden gaat langzaam weg en het wakkere denken kondigt zich aan. De ‘Rubicon’ wordt overgestoken en er is geen weg terug.

Het kind beleeft deugd aan het objectief waarnemen en het exact verwoorden van die observaties. Tijdens de fysicaperiode leert het fenomenen beschrijven. Door zelf te denken komt het ertoe vanuit oorzaak en gevolg tot een eigen besluit te komen.

Op dezelfde manier zoekt het in de meetkundelessen naar nauwkeurigheid. In de lessen geschiedenis over het oude Rome leert de zesdeklasser een eigen gezichtspunt, een idee te verdedigen. Hij gaat argumenteren met kinderen die een ander idee hebben. Er lopen eindeloze discussies over wat rechtvaardig en onrechtvaardig is.

De zesdeklasser schopt tegen grenzen aan, maar is tegelijk vragende partij. Als leerkracht bereik je het meest als je de kinderen serieus neemt in hun zoeken naar hun plaats in de wereld en tegelijk heel duidelijk bent in het stellen van je eigen grenzen.

Aan het einde van de zesde klas kijkt het kind nieuwsgierig, met veel zin en kriebels in de buik, uit naar de middenbouw.