pedagogie
De pedagogie vindt haar uitgangspunten en inspiratie in de antroposofie, de geestes-wetenschap door Rudolf Steiner, in het begin van de vorige eeuw, op de wereld gezet.
Alle steinerscholen over de hele wereld zien opvoeding en onderwijs als twee onverbrekelijke componenten: het begeleiden tot een harmonische persoonlijkheid én het aanreiken en aanleren van vaardigheden en kennis, in overeenstemming met de ontwikkelingsfase van de leerling.
De scholen zijn onderdeel van een bredere sociale beweging. Ook bio-dynamische landbouw, antroposofische geneeskunde en de bewegingskunst euritmie maken daar deel van uit. Ieder op zijn gebied poogt een antwoord te zoeken op reële vragen van onze tijd.
Visie
De Zonnewijzer steunt op de steinerpedagogie zoals Rudolf Steiner, een Oostenrijkse wetenschapper-filosoof, ze omstreeks 1919 vanuit zijn antroposofische visie ontwikkelde. In de steinerpedagogie staat de ontwikkeling van het kind centraal.
De pedagogie knoopt telkens aan bij de leeftijdsfase waarin het kind zich bevindt. Dat gebeurt in de lagere school met vertel- en leerstof, aangepast aan de leeftijd van het kind. In de secundaire klassen gebruiken de leerkrachten aangepaste lespakketten. Ze vormen voor elke leerling een boeiende uitdaging op elk moment van de schoolloopbaan.
In het lessenaanbod herken je zowel studievakken als kunstzinnige vakken en handvaardigheidsvakken. Daarmee bestrijkt het steineronderwijs de drie ontwikkelingsdomeinen van elk kind: het denken, het voelen en het willen.
Samen met alle steinerscholen in Vlaanderen ontwikkelde de Zonnewijzer (Wijgmaal) daartoe een eigen leerplan met eigen goedgekeurde leerdoelstellingen.
Natuurlijk is ook de steinerpedagogie voortdurend in beweging. In onze school heerst een advies- en overlegcultuur, waarin leerkrachten, schoolmedewerkers, ouders een plaats hebben. De schoolleiding ontwikkelt samen met leerkrachten, het schoolbestuur of de ouderraad voor de lagere school het beleid van de school. Tegelijk is ze verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen die zo tot stand gekomen zijn.

Steinerpedagogie
Rudolf Steiner (1861-1925) was de grondlegger van de antroposofische beweging.
Hij studeerde aan de Technische Hogeschool in Wenen en promoveerde in 1891 tot doctor in de filosofie te Rostock. In 1919 stichtte deze Oostenrijkse wetenschapper en filosoof een fabrieksschool voor arbeiderskinderen te Stuttgart. Het werd de eerste ‘Vrije Waldorfschool’ die de antroposofie in praktijk bracht.
Voor de pedagogie betekent dit dat elk kind, elke jongere voortaan de mogelijkheid krijgt zich te ontplooien naar eigen aanleg en mogelijkheden.
Aandacht voor ontwikkeling
Volgens Rudolf Steiner ontwikkelt de mens zich lichamelijk, psychisch en geestelijk doorheen levensfasen die in ritmische cycli van ongeveer 7 jaar verlopen.
Voor kinderen en jongeren herkent hij drie opeenvolgende fasen. In de kleutertijd tot ongeveer 7 jaar gaat het om de lichamelijke ontwikkeling van elk kind. Tussen 7 en 14 jaar ontwikkelt vooral het gevoelsleven. Bij jonge mensen staat de cognitieve ontwikkeling centraal. Met bijzondere aandacht voor de kunstzinnige en morele waarden.
Traditionele waarden
Zelf schoof Rudolf Steiner de oude filosofische waarden van goedheid, schoonheid en waarheid naar voren als sleutelwoorden voor deze drie ontwikkelingsfasen.
Wat in 1919 als een experiment begon, mag zich nu bijna honderd jaar later een echte wereldbeweging noemen. In 60 landen krijgen kinderen en jongeren aan ruim duizend scholen onderwijs volgens de antroposofische inzichten van Steiner.

Periodeonderwijs
Modulair lerenÂ
In de steinerschool is het periodeonderwijs een belangrijke pijler binnen de pedagogie. Het is kenmerkend voor onze aanpak. Vakken als biologie, fysica en aardrijkskunde worden in periodes onderwezen. Gedurende een aantal weken krijgen de leerlingen de eerste twee lesuren hetzelfde vak. Dit lesritme helpt de leerling een sterke focus te houden met het vak. Het houdt de aandacht en het denkvermogen tegelijk ontspannen en wakker. Tussen twee periodes van eenzelfde vak bezinkt de leerstof, om dan in stilte door te werken en te rijpen.
Tijdens een periodeonderwijs verdiepen de leerlingen zich met hun leerkracht voor een lange tijd in een bepaald thema. Dat gebeurt niet alleen cognitief, maar ook met veel wilskracht en gevoel.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de periodeschriften van de leerlingen. Daarin schrijven de leerlingen de leerstof op, maar ze voegen er ook een kunstzinnige interpretatie aan toe. Dat zorgt voor een intense verbinding met de leerstof. Elke periode sluit af met een periodetoets over de volledige leerstof van dat vak.
Vast weekritme
Naast de periodes zijn er wekelijks terugkerende vakken. Die zijn vervat in een vast weekrooster, doorheen het schooljaar. Het gaat dan om vakken waarvoor een regelmatige oefening in het schooljaar nodig is. Dit geldt onder meer voor muziek, lichamelijke opvoeding en cultuurbeschouwing. Vakken zoals Nederlands, Wiskunde en talen komen zowel in periode- als in weekonderwijs aan bod.
Hoofdonderwijs middelbaar
Net zoals in de lagere school worden ook in de middelbare school de algemene vakken gebundeld in periodes. Gedurende een drietal weken na elkaar starten de leerlingen elke ochtend met eenzelfde vak. Zo is het mogelijk om zeer intensief met een vak bezig te zijn en de behandelde leerstof grondig uit te diepen.
Tijdens een schooljaar kunnen tien à elf vakken elkaar als hoofdperiode afwisselen. Geschikte vakken hiervoor zijn o.a. wiskunde, fysica, scheikunde, biologie, aardrijkskunde, geschiedenis en Nederlands. Bijvoorbeeld: in plaats van gedurende 36 schoolweken één uur aardrijkskunde te onderwijzen, worden deze 36 lesuren samengevoegd tot een geheel. Zo’n hoofdperiode aardrijkskunde duurt bij benadering drie schoolweken, tijdens de 2 eerste uren van de ochtend. De periode wordt afgesloten met een periodetoets over de volledige leerstof van dat vak. Dit kan je vergelijken met een eindexamen.
Voor de taalvakken en het vak wiskunde wordt er vanaf de hogere klassen een korte examenperiode georganiseerd op het einde van het schooljaar.
Vakperiode middenbouw en bovenbouw
De middenbouw krijgt de expressievakken in een halfjaarlijks vast lesrooster (3x2u per week). Vanaf de negende klas (bovenbouw) worden deze kunstzinnige en praktische vakken in ‘vakperiodes’ van drie (0,5 jaaruur) of zes (1 jaaruur) weken gegeven. Dit in een ritme van telkens driemaal per week twee opeenvolgende lesuren. In de lijn van het hoofdonderricht, draagt deze planning bij aan een diepgaande verbinding met de lesinhoud.
